Steeds moeilijker om alle ballen in de lucht te houden
De Nederlandse Audiovisuele Producenten Alliantie (NAPA) bestaat vijf jaar. Ter ere van het jubileum vertellen de bestuursleden in een interviewreeks over hun werk, dromen, zorgen en overtuigingen. Voorzitter Iris Lammertsma, producent van Witfilm, bijt het spits af.
Tekst: Edo Dijksterhuis; beeld: Maarten Delobel
De belangrijkste dossiers waar het NAPA-bestuur zich momenteel mee bezig houdt? Bestuursvoorzitter Iris Lammertsma somt op. “Allereerst: het onderhouden van contacten met fondsen en financiers. Sluit hun beleid goed aan op de praktijk en zo niet: wat kan er beter of moet er anders? De tweede prioriteit is arbeidsmarktbeleid. Dit omvat onder meer de handhaving van de Wet DBA. In de filmsector werken veel zzp’ers dus dit gaat vrijwel iedereen aan. Daarnaast natuurlijk fair practice, en dan vooral fair pay.”
Dat laatste onderwerp bezorgt Lammertsma de nodige kopzorgen. “Iedereen is natuurlijk voor eerlijke betaling, maar als verhoging van budgetten niet gefinancierd kan worden, is het moeilijk waar te maken. Wat je niet wil is dat je toe moet met minder draaidagen. Dat komt de kwaliteit van producties ook niet ten goede. Veel NAPA-leden zullen hier last van krijgen, schatten wij in, want als onafhankelijke producenten zijn zij grotendeels aangewezen op subsidiegelden. We hopen echt dat alle financiers hun verantwoordelijkheid nemen, zodat we deze gezamenlijke missie kunnen realiseren.”
Sparring partner
Sinds haar aantreden als NAPA-voorzitter vorig jaar zorgt Lammertsma ervoor dat deze urgente onderwerpen bovenaan de agenda blijven. Daarnaast is ze zichtbaar boegbeeld van de vereniging en fungeert ze als sparring partner
voor het bureau. “Het is belangrijk dat de voorzittersrol wordt vervuld door iemand die zelf onafhankelijk producent is”, vindt ze. “Ik ken het veld waarin we opereren uit eigen ervaring en weet dus waar de leden mee te maken hebben.”
Lammertsma heeft de afgelopen twintig jaar haar sporen verdiend als medeoprichter en -eigenaar van Witfilm. Samen met Boudewijn Koole (regisseur van onder andere Beyond Sleep en Kauwboy) runt ze het productiebedrijf dat jaarlijks zo’n veertig projecten onder handen heeft. Momenteel heeft ze dertien documentaires en twee speelfilms in productiefase. De rest bevindt zich in ontwikkeling of postproductie.
“Ik ben heel geordend in mijn hoofd, het loopt niet snel over”, beantwoordt ze de vraag hoe ze al die ballen in de lucht houdt. “Ik kan goed plannen, werk gestructureerd en heb een hartstikke goed team dat zelfstandig opereert.”
De ene helft van dat elfkoppige gezelschap houdt zich bezig met documentaires, de andere met speelfilms. Hoewel Lammertsma speelfilms zakelijk een grotere uitdaging vindt, gaat haar hart sneller kloppen van documentaires. “Daarmee kun je echt een verschil maken”, zegt ze. Als voorbeeld noemt ze meteen The Promise. “Deze film van Daan Veldhuizen gaat over de voormalige Nederlandse kolonie Nieuw-Guinea, die ooit onafhankelijkheid was beloofd maar op de dag dat die zou ingaan werd bezet door Indonesië. Sindsdien zijn er meer dan een half miljoen mensen vermoord, vooral inheemse Papoea’s. Al decennia heeft niemand oog voor deze stille genocide, die nog steeds voortduurt.”
Op schema voor een IDFA-première ligt een filmisch essay van Paul Cohen, waarin hij de reis reconstrueert die zijn vader – vers uit het Jappenkamp en getraumatiseerd – na de Tweede Wereldoorlog ondernam naar een retraite voor studenten in Denemarken. Ook rondde Witfilm onlangs de tv-documentaire Nee is misschien (regie: Joris Postema) af over de joodse Salo Muller, de eerste fysiotherapeut van Ajax, die na de Tweede Wereldoorlog herstelbetalingen van de NS wist af te dwingen.
Festivallievelingen
Nederlandse documentaires gaan opvallend vaak over Indonesië en de Tweede Wereldoorlog, erkent Lammertsma, “hoewel we nu ook een voor ons atypisch portret van Xaviera Hollander, de happy hooker, maken”. Meer artistieke of politiek gekleurde films liggen volgens haar moeilijker in de Nederlandse markt. “Maar dat zijn vaak wél festivallievelingen. We merkten dat een paar jaar geleden met Shadow Game, onder regie van Els van Driel en Eefje Blankevoort, dat gaat over de 80 duizend minderjarigen die uit oorlogsgebied naar Europa vluchten en hier moederziel alleen rondzwerven. Aanvankelijk wilde niemand die film hebben. Pas nadat het perspectief was aangepast zodat het meer een coming of age-film werd waar de mensenrechtenboodschap gaandeweg in verweven zit, sloeg hij aan. We wonnen er een Gouden Kalf mee. In de Nederlandse bioscoop deed de film het redelijk, maar in het festivalcircuit sloeg de film écht aan. Het is tot op heden onze best verkopende titel internationaal.”
Toch vreemd, die lauwe publieksontvangst in een land dat traditioneel bekend staat om z’n documentaires van hoge kwaliteit. Maar Lammertsma relativeert die positie van Nederland als gidsland. “We worden ingehaald door bijvoorbeeld Scandinavië en Spanje. En IDFA geldt ook niet voor iedereen meer als het belangrijkste documentairefilmfestival ter wereld. CPH:DOX in Kopenhagen heeft nu aan betekenis gewonnen. Maar het kan een natuurlijke golfbeweging zijn.”
Ondanks de beperkte afzetmarkt zijn documentaires volgens Lammertsma relatief eenvoudig te realiseren. “De budgetten zijn laag waardoor je niet per se altijd coproducenten nodig hebt. Wel kan het productieproces heel grillig zijn. Je hebt immers te maken met de werkelijkheid die zich niet laat controleren. Een hoofdpersonage kan overlijden, er kan een oorlog uitbreken. Dat maakt het produceren van documentaires heel erg hands on.”
Hoe anders werkt het bij speelfilms, waar zelden wordt afgeweken van zeer gedetailleerde planningen. Momenteel werkt Witfilm onder andere aan Land van Johan, de nieuwe film van Eddy Terstall waarin de recente Nederlandse geschiedenis wordt verteld aan de hand van drie families. Daarnaast is een grote artistieke film in voorbereiding, met Peter Greenaway in de regiestoel, Dustin Hofman als hoofdrolspeler.
Het vorig jaar uitgebracht Hokwerda’s kind was Witfilms eerste grote speelfilmproductie. “Regisseur Boudewijn Koole, mijn zakelijk partner in Witfilm, maakte zijn eigen films voorheen buiten de deur”, vertelt Lammertsma. “Maar op een gegeven moment leek het ons logischer om het zelf te doen. Ik was al enige tijd actief als producent en was wel toe aan de uitdaging van schaalvergroting. Dus zette ik de budgettaire stap van tonnen naar miljoenen.”
Nieuwe bronnen aanboren
Om meteen geconfronteerd te worden met het grootste probleem van onafhankelijke speelfilmproducenten in Nederland: de cashflow. “Daarmee is het dramatisch gesteld”, volgens Lammertsma. “Als je werkt met fondsen dan komt een deel van het geld pas achteraf binnen. Bij documentaires zit er vaak wel wat rek in de betaling, maar in het speelfilmcircuit worden facturen meteen verstuurd en moeten ze binnen twee weken betaald worden. Als producent moet je dus veel voorfinancieren en voortdurend schuiven met geld tussen verschillende projecten. Tijdens de ontwikkeling van een film – een periode die een jaar, anderhalf jaar en soms wel langer kan duren – verdien je als producent zelf niets.”
Daar komt bij dat het beschikbare geld de afgelopen jaren voelbaar is geslonken. “We zitten op een kantelmoment, als sector maar ook als bedrijf”, stelt Lammertsma. “Sinds kort houd ik me fulltime bezig met de zakelijke kant van Witfilm. In mijn agenda heb ik twee incheckmomenten gezet, deze zomer en aanstaande december, om te zien of we het financieel nog redden. De tijd dat vrijwel iedere goede aanvraag werd gehonoreerd is voorbij. We moeten nieuwe bronnen aanboren.”
Of de streamingdiensten, die sinds 1 januari 2024 een investeringsverplichting hebben, het verschil gaan maken, is voor Lammertsma nog geen uitgemaakte zaak. “Het geld van de streamers gaat op dit moment nog vooral naar de meer commerciële producties. Met mijn type films, vooral documentaires, krijg ik tot nu toe nog weinig los aan die kant van de markt.”
Lammertsma ziet wel voordelen in het werken met streamers: de procedures gaan sneller en zijn minder bureaucratisch. “Maar ze zijn in essentie commercieel en gefixeerd op kijkcijfers”, constateert ze. “Het liefst zou ik een krachtenbundeling zien: versterking van publiek-private samenwerking. En daarnaast een systeem zoals de Basisinfrastructuur (BIS) voor culturele instellingen, met meerjarige ondersteuning voor het kwetsbare, niet-commerciële segment.”
Maar voordat zo’n systeem goed zou kunnen functioneren, moet een aantal zaken fundamenteel veranderen. “Subsidie zou vooraf kunnen worden gegeven in plaats van deels achteraf, zodat producenten niet eindeloos hoeven te shuffelen met geld of een veel te dure cashflowverzekering moeten afsluiten. Maak van die subsidie bovendien een gift en schrap de recoupmentpositie van fondsen, zodat producenten ook daadwerkelijk iets kunnen verdienen. We zijn ondernemers, maar hebben weinig ruimte om daadwerkelijk te kunnen ondernemen.
Lammertsma zou verder graag een uitbreiding zien van het arsenaal aan financieringsmogelijkheden. “Doreen Boonekamp werkt aan onderbouwing daarvan, waarbij de Belgische Tax Shelter-regeling als inspirerend voorbeeld dient. Zo’n fiscaal-economische stimuleringsmaatregel zou zeer welkom zijn. Voor Land van Johan hebben zich private investeerders gemeld die € 1,6 miljoen meebrengen. Er zou een infrastructuur moeten komen die durfkapitaal faciliteert, zodat anderen dit voorbeeld kunnen volgen.”
Solidariteit
Voor dit soort zaken gaat Lammertsma graag de boer op. “Voor de oprichting van NAPA, vijf jaar geleden, waren producenten van speelfilm, documentaire, animatie en interactives verdeeld over kleine en minder kleine clubs. Nu staan we met tachtig leden samen sterk”, onderstreept ze het belang van NAPA.
Ze is realistisch genoeg om te onderkennen dat die collectieve belangenbehartiging niet vanzelfsprekend is. “Behalve collega’s zijn we ook concurrenten, zeker sinds het Filmfonds grotere bedragen aan een kleiner aantal producties verstrekt. Die beweging is enerzijds goed, en nodig, maar het doet ook pijn. Wordt het een survival of the fittest, waarbij degene met de grootste bek of diepste zakken als winnaar uit de bus komt? Of vinden we een manier om ook de makers van kwetsbare producties overeind te houden? Dat is absoluut een onderwerp voor producenten onderling: hoe solidair zijn we als groep?”